Blogger aan het woord
Op mijn zeventiende werd ik voor vier jaar beroepsmilitair. Op de eerste dag afgesnauwd door iemand met sterren – die ik bovendien vriendelijk had gegroet – dat ik mijn baret moest opzetten. Doen wat er gezegd wordt en niet zeuren; denken doen wij wel voor je was toen het adagio. Per dag werden we steeds strakker in de gewenste militaire vorm geperst, afgepeigerd, omgevormd tot zandhazen, jongens die het leuk moesten gaan vinden om bij nacht en ontij door klei, water en donker te gaan zonder gezien te worden en turend in de ondoordringbare nacht wakker te blijven. Discipline moest er zijn op welk moment van de dag of nacht ook. Gepoetste schoenen, schoon wapen, geen stof op de kast, kleding op mes-breedte in de kast, anders ging het met één beweging tegen de grond. Hard lopen tot je bloed proefde want een sergeant stond vloekend en scheldend klaar als je je drukte. Geheel tegen de wetten van de moderne psychologie dat positieve feedback een beter leereffect heeft, werd het daar met succes omgekeerd aangepakt. Afbranden, uitschelden en straffen. Beloning, ho maar. Tot de laatste week van de basistraining en er een feest georganiseerd werd. Veel weet ik er niet meer van, behalve dat het zuipen geblazen was en ik mij voor het eerst in mijn leven had voorgenomen een stuk in de kraag te drinken. Dat lukte moeiteloos. De drank kostte niet alleen amper wat, ik was er geheel niet aan gewend. Dus lag ik tollend, draaiend en mezelf vervloekend in bed, er zo nu en dan uit om een wasbak vol te spugen. Was de discipline tot dan toe de standaard geweest; de volgende ochtend kwam wachtmeester Blom, een man met een imponerende witte snor en het stemvolume van een misthoorn de kamer in waar ik lag bij te komen. Hij leek genoegen te scheppen in mijn hoedanigheid en helder blauwe pretogen keken mij meewarig aan. Hij droeg een kamergenoot op de rotzooi die ik in de wasbak had achtergelaten op te ruimen, draaide zich om en verdween. Ik heb tot diep in de middag mijn roes uitgeslapen en niemand schold mijn huid vol of vroeg om verantwoording waarom ik niet op appèl was verschenen. Niks, niemand en dat was naast de eerste bevordering als afsluiting van die periode de eerste impliciete beloning voor getoond gedrag: gij moogt dronken worden en nog flink ook. Nog één keer ben ik zo ziek geworden van alcohol, dat was toen ik tijdens een vakantie niet door had dat het drankje dat ik dronk akelig veel alcohol bevatte.
Maar het punt is: het is niet bij die ene keer gebleven dat ik ervaarde dat er impliciete goedkeuringen staan op het nuttigen van alcohol. Wanneer ik de enige in een gezelschap bent die niet drinkt, dan wijk ik af, ook al zegt niemand een onvertogen woord over mijn abstinentie. De druk zit hem erin dat we erg afhankelijk zijn van de goed- en afkeuringen door onze omgeving volgens David Rock. Hij heeft dat duidelijk gemaakt in het SCARF-model. Scarf staat voor Status, Certainty, Atonomy, Relatedness en Fairness (status, zekerheid, autonome, verwantschap en eerlijkheid) en we streven er volgens Rock sterk naar. De behoefte aan erkenning en verwantschap zitten in ons gebakken, er is geen ontkomen aan. Ontberen we ze dan voelen we ons naar.
Terug naar de alcohol: niet drinken in een gezelschap dat overduidelijk wel het glas heft, heeft de impliciete boodschap dat je er niet bij hoort. Vergelijk het met underdressed zijn. Je wijkt af en hoewel niemand er ook maar een woord aan wijdt, voel je je buitengesloten. Dat is wat ik me sinds de eerste van januari beter ben gaan realiseren.