Alcohol in onze maatschappij deel 2
In deel 2 van ‘alcohol in onze maatschappij’: drankbestrijding tot 1881. Want zolang alcohol bestaat zolang ook poogt men de nadelige effecten ervan te voorkomen door maatregelen en wetgeving. Rob Bovens, alcoholonderzoeker en coördinator van de Academische Werkplaats Verslaving bij Tranzo Tilburg University vertelt over de eerste wetten en verboden.
Zo kondigt Koning Hammurabi van Babylon al in 2225 voor Christus de eerste drankwet af. Hij legt de prijs van alcoholhoudende drank aan banden en bepaalt dat niet iedereen het mag verkopen. De Chinese keizer Yu (2200 v.C.) hief accijns op wijn om excessief gebruik tegen te gaan, een latere keizer legde hoge boetes op voor dronkenschap. En wist je dat de Griekse filosoof Plato (427-347 vC) al een groot voorstander was van een alcoholverbod vóór het 18e jaar, wetgeving die wij hier in Nederland pas per 1 januari 2014 hebben ingevoerd.
Preventie van kerk naar staat
Preventie van problematisch drankgebruik wordt in ons land pas sinds 45 jaar met financiële steun van de overheid bedreven, in de 200 jaar daarvoor werd deze taak voornamelijk door kerk en particulier initiatief uitgevoerd. Dat was niet zo vreemd, omdat men vroeger eerder de visie had dat het volk maar dienstbaar moest zijn aan de regering en niet andersom. Een voorbeeld hiervan was de oprichting in 1774 van de maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, een initiatief geboren uit sociale betrokkenheid van predikant Jan Nieuwenhuijzen uit Edam en een aantal kleinstedelingen. Zij pleitten voor betere educatie zodat burgers konden delen in een wereld van vooruitgang en een betere toekomst zouden krijgen. Zij stichtten scholen, onderwijsopleidingen en beroepsonderwijs, gaven schoolboeken uit en organiseerden lezingen en debatten.
Plaatselijke drankbestrijdingsbewegingen
In 1803 werd een pamflet uitgegeven met de titel: “’t Morgenslokje, een gemeenzaam buurtpraatjen tussen Dieuwertjen en Grietjen en enige andere personen.” Het richtte zich op de maatschappelijke consequenties van de sterke stijging van gedistilleerde dranken eind 18e eeuw en begin 19e eeuw. Maar pas dertig jaar later vond dit opvolging en leidde het tot het oprichten van een aantal plaatselijke drankbestrijdingsbewegingen (Drachten, Utrecht, Rotterdam) en het verspreiden van verschillende brochures. Uiteindelijk werd in 1842 een nationale organisatie opgericht in Leiden: de ‘Nederlandsche Vereeniging tot afschaffing van sterken drank’. Deze beschouwde alcoholisme als een volkskwaal en niet als een persoonlijk probleem.
Morele en economische motieven
Morele overwegingen zijn de voornaamste drijfveer geweest voor deze beweging, maar ook andere factoren speelden een rol. De drankbestrijding ontstond voornamelijk bij de verlichte burgerij, die in jenevergebruik de oorzaak zag van armoede, zedelijk verval en economische malaise. Door de jaren heen speelde hier doorheen de angst van de bovenklasse voor collectieve dronkenschap en de kans op oproer bij de benedenklasse. Ook economische motieven waren van belang: tijdens de opkomst van de industrieën waren goede, gezonde en gedisciplineerde arbeidskrachten onmisbaar. In zijn proefschrift ‘Drinken, Drank en dronkenschap ‘ uit 1995 schrijft Jaap van der Stel dat ook sprake is van een afnemende tolerantie ten opzichte van openbare dronkenschap en van andere uitwassen van overmatig gebruik, en dat er een toenemende angst is voor ‘afwijkend gedrag’. Hij vraagt zich daarbij af of er daadwerkelijk sprake is van gevaar van dronkaards en alcoholisten, of dat de gevestigde klasse haar positie wil beschermen door afstand van deze mensen te nemen. Openbare dronkenschap vormt een bedreiging voor de morele orde. Toch erkent minister Modderman van Justitie bij de verdediging van zijn eerste Drankwet (1881) in de Tweede Kamer, dat drankmisbruik in alle lagen van de bevolking voorkomt en de nieuwe wet voor alle standen bedoeld is.